Zwijntje

Het was weer zo’n novemberdag. Dagen achtereen had de zon zich niet laten zien. De temperatuur was rond het vriespunt en het was nevelig. Om eens op wat andere gedachten te komen besloot ik een boswandeling te maken. Met de verrekijker om de nek wandel ik het bos in. Ik blijf netjes op de openbare grindweg, want in deze tijd van het jaar is het bos voor publiek gesloten. Na 15 september gaat alles achter slot en grendel want de bronst van de edelherten moet in alle rust verlopen! Na de bronsttijd blijft het dicht, want ook de jagers worden liever niet gestoord als ze wilde zwijnen gaan schieten.

Na een paar kilometer verlaat ik het grindpad en struin door een open eikenbos, steek een pad over en kom vervolgen in een dicht dennenbos waar ik voorzichtig de wissels van de zwijnen volg. Het is vier uur en het begint al wat donkerder te worden. Op de wildwei voor mij, is geen wild te bekennen.
Ik loop verder. Na een paar kilometer zie ik aan het einde van het eikenbos op een kale heuvel een reegeit lopen. Terwijl ik naar de reegeit sta te kijken zie ik tot mijn verbazing een klein wild zwijntje op 20 meter afstand. Hij heeft niets in de gaten als ik me voorzichtig achter een boom verschuil. Het jonge zwijntje ziet er niet uit. Het heeft een onverzorgde wintervacht, plukken haren op de rug en opzij steken buiten kortere haren uit. Terwijl het mijn richting op loopt kan ik hem goed bekijken. Hij heeft de kop omlaag hangen en geeft een terneergeslagen indruk. De rest van zijn familie is in geen velden of wegen te zien. Is het zwijntje achterop geraakt of is hij ziek, of is zijn moeder neergeschoten en verkeert hij in een shocktoestand?

Het zijn vragen die in me boven komen als ik naar het zwijntje kijk, dat nog steeds mijn richting op loopt. Hij wroet niet in de grond zoals je zou verwachten, en kijkt niet op of om, maar slentert langzaam voort. Wellicht weet hij zelf niet eens waar hij naar toe wil. De wind is niet erg gunstig en het jonge zwijntje ruikt wat. Hij blijft staan en steekt zijn neusje in de wind, snuift hoorbaar de lucht op en laat zijn kop weer zakken. Met de kop omlaag staat hij even te kijken, alsof hij nadenkt wat nu precies die lucht ook al weer was. Blijkbaar wil het hem niet te binnen schieten want nogmaals gaat de kop in de wind, snuift en laat de kop weer hangen. Hij weet het niet meer en sjokt verder totdat er een kleine boom over de wissel ligt. Zijn poten zijn te kort om er gemakkelijk overheen te stappen. Met de buik schurend over de boomstam komt hij aan de andere kant.

Het is nu nog maar enkele meters totdat hij bij mij is. Ik houd mijn adem in want het jonge zwijntje komt recht op mijn boom af. Een paar tellen later staat hij naast mij op 10 centimeter van mijn schoen. Blijkbaar ruikt hij iets, want hij steekt, terwijl hij naast me staat, zijn neus in de grond op zoek naar wat lekkers. De bladeren ritselen en de gedachte komt in mij op, hem even te aaien, want als ik door de knieën zou gaan kan ik hem aanraken. Ik doe het niet want dan zal hij zeker schrikken. Het zwijntje vindt in de bosbodem niets en loopt in zijn langzame pas weer verder. Hij loopt en loopt maar, zonder op of om te kijken. Het lopen is eigenlijk meer sjokken, alsof hij zojuist een marathon heeft gelopen. Nog lang blijf ik me afvragen wat er met dit zwijntje is gebeurd en of hij die winter heeft overleefd. Ik zal het nooit weten.